Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AL1492

Datum uitspraak2003-09-05
Datum gepubliceerd2003-09-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers150351-03
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Art. 1, lid 1, sub d Regeling Agressieve Dieren / "muilkorf" in de zin der wet Tegen verdachte is proces-verbaal opgemaakt, aangezien haar als gevaarlijk aangemerkte honden geen muilkorf droegen, iets wat volgens de geldende APV wel verplicht is. Ter zitting is zijdens verdachte meegedeeld dat de honden wel gemuilkorfd waren, aangezien zij kunststof snuitbanden droegen, zijnde een samenstel van banden met sluiting welke om de snuit van de hond wordt bevestigd. Deze dienen volgens verdachte als alternatief voor een muilkorf aangemerkt te worden. Tevens wijst verdachte erop dat in het spraakgebruik onder het begrip muilkorf ook voorzieningen worden begrepen die een soortgelijke functie hebben. Artikel 1, lid 1, sub d van de Regeling Agressieve Dieren bepaalt dat een muilkorf over de snuit van een hond moet zijn aangebracht, welke niet zonder toedoen van de mens kan worden verwijderd en welke zodanig is ingericht dat de korf een afgesloten ruimte vormt. Dit sluit aan bij het doel van de regeling, te weten het onmogelijk maken dat gevaarlijke dieren schade of hinder kunnen veroorzaken door bijten, ook indien deze dieren niet (langer) onder controle staan van een mens. Nu de door verdachte gebruikte voorzieningen geen afgesloten maar opengewerkte ruimte vormen om de bek van de hond, voldoen zij niet aan hetgeen is bepaald in artikel 1, lid 1, sub d van de Regeling Agressieve Dieren. De kantonrechter constateert derhalve dat de honden ten tijde van de overtreding geen muilkorven droegen in de zin van de wet. Mitsdien is verdachte strafbaar.


Uitspraak

Rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda Parketnummer: 150351-03 Datum uitspraak: 5 september 2003 1. Partijen en onderzoek van de zaak In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats[adres]] heeft de kantonrechter het volgende vonnis gewezen. De kantonrechter heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 22 augustus 2003. Hij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en door de raadsman die de verdachte heeft bijgestaan. De officier heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld: voor feit 1: tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, en één week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; voor feit 2: tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, waarvan € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; voor feit 3: tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, waarvan € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; voor feit 4: tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, waarvan € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. 2. De tenlastelegging Verdachte is gedagvaard overeenkomstig de hieraan gehechte kopie van de dagvaarding. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter zitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de kantonrechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de kantonrechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter zitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter zitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 7. Bewijs en gebezigde bewijsmiddelen Met betrekking tot de 4 ten laste gelegde feiten: - De verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting van 22 augustus 2003. - De door verdachte ter zitting getoonde voorzieningen ten behoeve van de honden [P.], [B.] en [G.]. Ten aanzien van feiten 1 en 2 voorts: - Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met bijlagen nr. PL2042/02-008714, gedateerd 10 december 2002, opgemaakt door C.D.D. Paans, agente van politie Midden en West Brabant voor zover inhoudende de zakelijke weergave van het relaas van waarnemingen en bevindingen. - Het proces-verbaal van aangifte door [J. van T. ], opgemaakt door H. de Graaff, brigadier van politie Midden en West Brabant, gedateerd 2 september 2002, waarvan met name: "Voor mijn hobby heb ik politiehonden opgeleid. (...…) Op dinsdag 3 september 2002 omstreeks 21.30 uur liep ik met mijn honden over het trottoir van de Steurstraat te Woudrichem. (...…) Ik had een Mechelse herder bij mij die ik aangelijnd had. Tevens liep de andere hond van mij, ras Jack Russell, kort achter mij. Die Jack russel loopt altijd los, maar hij staat volledig onder controle van mij. (...…) Ik wist niet dat in Woudrichem een hond altijd aangelijnd moest zijn in de bebouwde kom (...…) Toen ik ongeveer 20 meter van die kruising verwijderd was, zag ik dat er drie honden om de hoek kwamen. Ik zag dat deze honden aangelijnd waren. en dat de mij bekende mevrouw van [A.] wonende in de [adres] deze honden vast had. (...…) Ik zag dat de honden gelijk strak in de riemen gingen en zich op mij en mijn honden concentreerden, zich direct losrukten en gelijk ten aanval overgingen op mij en mijn honden. (…...) De honden waren niet gemuilkorfd. (...…) De honden trokken zich direct los van haar. Alle drie de honden waren los en stortten zich op mijn hond. (...) De honden stortten zich op de Jack Russel de grote herdershond van mij lieten ze met rust. Ik zag dat die honden alle drie beten naar en in mijn kleine hond. Ik pakte dan de ene herdershond van mijn Jack Russel af en deed die weg en dan beten gelijk de andere honden mijn hondje weer. Dit herhaalde zich enkele keren. Ik riep hard om de honden van van [A.] af te schrikken en ook mijn hondje kermde hard. (...…) De hond, Jack Russel, werd door de dierenarts (...…) ter plaatse opgehaald. De buik van mijn hondje lag helemaal open. De hond is twee keer geopereerd en is nu nog bij de dierenarts (...…)". - Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door C.D.D. Debora, voornoemd, B.J. Rietberg, hoofdagent van politie Midden en West Brabant, B. van Rossum, agente van politie Midden en West Brabant en V.Berben, hoofdagent van politie Midden en West Brabant. - de verklaring van verdachte van 4 september 2002, waarvan met name: "Ik liep gisteren avond 03 september 2002 omstreeks 21:15 uur met mijn drie honden naar buiten om ze uit te laten. (...…) Toen ik terug kwam liep ik met mijn honden over de Steurstraat. De honden waren alle drie aangelijnd. Dit betreffen een moeder genaamd [G.] (...…) en twee zoons genaamd [B.] (…...) en [P.]. (…...) Ik weet dat de twee honden, zijnde de zoons aangelijnd en gemuilkorft moeten zijn bij het uitlaten. Ik had de honden wel aangelijnd en ik had [B.] en [P.], welke gemuilkorfd moesten zijn gemuilkorfd. [B.] had een gentle leader om dit is een band welke om de snuit gaat en vervolgens in de nek wordt vastgemaakt. Deze werkt alleen als de gentle leader wordt aangespannen. [P.] droeg een halti muilkorf, dit betreft een band om de snuit van de hond maar werkt beter dan een gentle leader. Dit komt omdat er meer banden lopen naar de nek. (...…) Ter hoogte van de kruising Oude Ban met de Steurstraat kwam ik iemand tegen ik vermoed een meneer met een hond. Vervolgens was er een kabaal, ik hoorden geblaf en gegrom. Ik kon de honden niet meer houden. Ik viel op de grond in de struiken. Dit kwam omdat de honden mij naar voren trokken. (...…) Toen ik op de grond lag trok ik aan de riemen van de drie honden. Ik heb [P.] nog bij de halsband vast gepakt. Ik weet dat ik [P.] nog vast had maar van [B.] en [G.] weet ik het niet. (...…) De riem en de gentle leader van [B.] waren los en [G.] had ik nog vast Ik hoorde een hond janken, ik hoorde dat het geen hond van mij betrof.(…...)". Ten aanzien van feit 3 voorts: - Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met bijlagen nr. PL2041/02-010286, gedateerd 23 oktober 2002, opgemaakt door I.M. van de Lagemaat, hoofdagente van politie Midden en West Brabant, en door B.J. Rietberg, hoofdagent van politie Midden en West Brabant, voor zover inhoudende de zakelijke weergave van het relaas van waarnemingen en bevindingen. Daarvan met name: "Om te kijken of de buurtbewoners gelijk hadden zijn wij, verbalisanten, op dinsdag 22 oktober 2002 om 7.30 uur met een onherkenbaar dienstmotorvoertuig gaan staan op de Zalmstraat te Woudrichem. Vanuit die positie hadden wij zicht op de Steurstraat te Woudrichem (…). Op dinsdag 22 oktober 2002 om 7.45 uur zagen wij, verbalisanten, dat de hieronder genoemde verdachte Van [A.], lopen op de Steurstraat (...). Wij, verbalisanten, zagen dat de hieronder genoemde verdachte Van [A.] liep samen met haar drie honden. Wij, verbalisanten, zagen dat alle drie de honden een kunststoffen snuitband om hun neus hadden. Wij, verbalisanten zagen dat alle drie de honden werden uitgelaten aan een kunststoffen lijn van ongeveer 2 meter lang. Ik, verbalisant Rietberg, werkzaam als hondengeleider van distrikt Oosterhout, zag dat de lijnen van deze honden even lang waren als de ME-lijn van mijn diensthond welke 2 meter lang is. (…...) Gelet op deze bevindingen en op het feit dat alle drie deze honden zijn aangemerkt als gevaarlijke of hinderlijke hond ingevolge artikel 2.4.19 lid 1 onder b van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Woudrichem, heb ik verbalisant Rietberg, op 22 oktober 2002 om 8.00 uur de hieronder genoemde verdachte Van [A.] aangesproken op de Burgemeester van Rijswijkstraat ter hoogte van pand [nummer] te Woudrichem (…...)". Ten aanzien van feit 4 voorts: -Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met bijlagen nr. PL2041/02-012485, gedateerd 20 december 2002, opgemaakt door H. de Graaf, brigadier van politie Midden en West Brabant, en F.E.W.M. van der Linden, ambtenaar van politie van Midden en West Brabant, voor zover inhoudende de zakelijke weergave van het relaas van waarnemingen en bevindingen. - Het proces-verbaal van aanhouding, gedateerd 19 december 2002, van H. de Graaff, voornoemd, - Het proces-verbaal van verhoor, gedateerd 19 december 2002, van H. de Graaff, voornoemd en F.E.W.M. van der Linden , voornoemd, waarvan met name: Op donderdag 19 december 2002 omstreeks 11.45 uur reed ik, verbalisant de Graaff (…...) over een (...…) pad gelegen tussen het (...…) het Waalplein en het Merwedeplein, ter hoogte van perceel Merwedeplein [nummer] te Woudrichem. Ik zag toen dat de mij bekende mevrouw van [A.] daar liep met een hond aan een lijn. Ik zag dat die hond niet voorzien was van een muilkorf maar van een zogenaamde snuitband. (...…) De verdachte verklaarde in het kort: - ik ben niet bereid u mede te delen welke naam de hond heeft (...…) Bij navraag bij het Nederlands registratie bureau voor gezelschapsdieren gaf men op dat dit nummer was ingebracht in de hond genaamd: [G.] van de heer en mevrouw van [A.], [adres] te Woudrichem (...…) Toen wij verbalisanten (…...) de hond bij de opslaghouder hadden gebracht, toonde deze ons dat ondanks dat de hond zijn snuitband aan had de bek van de hond ongeveer 2.5 centimeter geopend kon worden. De opslaghouder deelde tevens mede dat de tanden vlijm scherp waren." - De kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door H. de Graaff, voornoemd, van 19 december 2002. Door de inhoud van vorenstaande wettige bewijsmiddelen, opleverende de feiten en omstandigheden waarop na te melden beslissing steunt, heeft de kantonrechter de overtuiging gekregen en acht hij bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen is hetgeen niet is doorgehaald in de hieraan gehechte kopie van de dagvaarding. 8. De strafbaarheid van het bewezene Met betrekking tot feit 1 heeft verdachte aangevoerd dat zij van dit feit moet worden vrijgesproken omdat de Jack Russel in strijd met de APV Woudrichem ter plaatse niet was aangelijnd, waardoor haar honden werden uitgelokt. Dit verweer leidt niet tot het door verdachte gewenste doel (het achterwege blijven van een veroordeling) omdat ook indien een hond (gewild of ongewild door de eigenaar) losloopt, doeltreffende maatregelen genomen dienen te worden om te voorkomen dat honden kunnen aanvallen en bijten. Met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 en 4 wordt voorts het volgende overwogen. Artikel 2.4.19 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Woudrichem luidt: "Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander: a. (…...) b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekend gemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden. 2. (...…) 3. In het eerste lid wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren; b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter." In artikel 1, lid 1, sub d van de Regeling agressieve dieren is bepaald: "muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen in de korf aanwezig zijn". Op grond hiervan dient over de snuit van een hond ten aanzien waarvan een muilkorf gebod geldt, een korf te zijn geschoven die een afgesloten maar opengewerkte ruimte vormt. Dit sluit het meest aan bij het doel van de regeling, te weten het onmogelijk maken dat gevaarlijke dieren schade of hinder kunnen veroorzaken door bijten ook indien deze dieren niet (langer) onder controle staan van een mens. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat op 3 september 2002 door [P.] een voorziening van het merk of type Halti werd gedragen en door [B.] een Gentle Leader. Zij heeft van deze voorzieningen ook verpakkingen laten zien waarop deze voorziening is afgebeeld. Deze voorzieningen voldoen niet aan hetgeen is bepaald in artikel 1, lid 1, sub d van de Regeling Agressieve Dieren omdat deze voorzieningen geen korven zijn die een afgesloten, maar opengewerkte ruimte vormen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat [P.] op 22 oktober 2001 een voorziening droeg van het merk/type Follow me expert en deze voorziening getoond. Deze voorziening, zo is daarbij gebleken, betreft eveneens geen korf die afgesloten, maar opengewerkte ruime vormt. [B.] droeg volgens verdachte een muilkorf. Op grond van het hiervoor aangehaalde proces-verbaal van 23 oktober 2002 staat vast dat door [B.] geen muilkorf werd gedragen die aan voormelde wettelijke omschrijving voldeed. Volgens verdachte is onzeker of zij op 22 oktober 2002 reeds in het bezit was van de brief van 9 oktober 2002 waarbij Burgemeester en wethouders een aanlijn en muilkorfgebod hebben bekend gemaakt. Gelet op de tijd gelegen tussen 9 en 22 oktober 2002 en in aanmerking genomen dat deze brief per aangetekende post is verzonden en vast staat dat deze de geadresseerde heeft bereikt (al dan niet door uitreiking op het postkantoor) staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat het besluit van Burgemeester en wethouders van 9 oktober 2002 op 22 oktober 2002 aan verdachte bekend was of had kunnen zijn. Volgens de verdachte droeg de hond [G.] een voorziening van het merk/type Cameo. Verdachte heeft deze voorziening ter zitting getoond. Daarbij is gebleken dat deze voorziening een samenstel van banden betreft met een gesp. Deze voorziening is geen korf die een afgesloten, maar opengewerkte ruimte vormt, zodat deze niet is aan te merken als muilkorf in de zin der wet. Volgens de verdachte droeg [G.] op 19 december 2002 een voorziening van het merk/type Cameo. Zoals hiervoor overwogen is die voorziening geen muilkorf. Verdachte heeft verwezen naar een op 27 december 2002 gedateerde en per e-mail aan haar verzonden brief van S. Gaus. De inhoud van deze brief leidt niet tot een ander oordeel reeds niet omdat zij zich niet uitlaat omtrent de wettelijke omschrijving van een muilkorf in de Regeling Agressieve Dieren. Bovendien gaat zij uit van de omstandigheid dat de geleider de hond vasthoudt, terwijl de regeling beoogd ook bescherming te bieden als de agressieve hond niet onder controle van de geleider is. Verdachte heeft verder nog verwezen naar een brief van het "Ministerium fur Umwelt und Naturschutz, Landwirtschaft und Verbraucherschutz des Landes Nordrhein-Westfalen" van 28 augustus 2000, gericht aan "Hunter Hunde- und Reitsportartikel GmbH. Daarin wordt uiteengezet dat "Kopfhalter" in het algemeen een alternatief zijn voor een muilkorf. De inhoud van deze brief leidt evenmin tot het oordeel dat aan het begrip muilkorf in de Regeling Agressieve dieren een andere betekenis moet worden gegeven dan hiervoor aangeduid. Uit deze brief blijkt niet hoe de Duitse regelgeving luidt, noch wat het doel van die regeling is. Tot slot heeft verdachte er op gewezen dat in het spraakgebruik onder muilkorf ook voorzieningen worden begrepen die als muilband aangeduid kunnen worden. In dat verband is een pagina-uitdraai van de website "Dierenwarenhuis.nl" overgelegd. Nu de Regeling Agressieve Dieren uitdrukkelijk ziet op een korf, "van stevig kunststof of van stevig leer" kan, mede gelet op het doel van deze regeling, het enkele feit dat onder de noemer muilkorven ook een samenstel van banden (al dan niet voorzien van klitteband of een gesp) als muilkorf aan het publiek wordt aangeboden, niet tot het oordeel leiden dat aan het begrip muilkorf een ruimere betekenis moet worden gegeven. 9. Strafbaarheid van het feit De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en leveren de volgende overtredingen op: feit 1 Handelen in strijd met het verbod van artikel 425, aanhef, en onder 2 Sr om geen voldoende zorg te dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier. feiten 2, 3 en 4 Handelen in strijd met het verbod om honden te laten lopen op de weg anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of houder hebben bekend gemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vind, als bedoeld in artikel 2.4.19, lid 1, sub b van de Algemeen Plaatselijke Verordening Woudrichem. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 11. Motivering van straf en maatregel De kantonrechter is van oordeel dat voor elk feit een geldboete behoort te worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft hij rekening gehouden met de ernst van elk van de feiten. Het (blijkens het proces verbaal van 19 december 2002) onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp (een snuitband, kleur zwart) dient volgens de officier van justitie te worden verbeurd verklaard. Daar ter zitting is gebleken dat verdachte thans in het bezit is van muilkorven in de zin van de wet en verklaard heeft deze te gebruiken, zal teruggave hiervan worden gelast. Op grond van het voorgaande en gelet op de betrekkelijke wetsartikelen komt de kantonrechter tot de navolgende beslissing: 12. Beslissing De kantonrechter: Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. De bewezen verklaarde feiten leveren de hierboven vermelde strafbare feiten op. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte] ter zake daarvan strafbaar. Veroordeelt haar voor het bewezen verklaarde feit 1 tot een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vier dagen, waarvan € 100,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsmede tot een hechtenis voor de tijd van een week en beveelt dat deze hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de kantonrechter later mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt bepaald op een jaar, aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt haar voor het bewezen verklaarde feit 2 tot een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vier dagen, waarvan € 100,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Veroordeelt haar voor het bewezen verklaarde feit 3 tot een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vier dagen, waarvan € 100,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Veroordeelt haar voor het bewezen verklaarde feit 4 tot een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vier dagen, waarvan € 100,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelast de teruggave aan [verdachte] van de onder haar blijkens het proces-verbaal van 19 december 2002 , nummer PL2041/02-217529, in beslag genomen snuitband. Dit vonnis is gewezen door mr F.G.P.M. Spreuwenberg, kantonrechter te Breda, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2003 in aanwezigheid van de griffier.